hinnik
- hin·nik
vervoeging van |
---|
hinniken |
hinnik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinniken
- Ik hinnik.
- gebiedende wijs van hinniken
- Hinnik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinniken
- Hinnik je?
- Het woord hinnik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.