• hin·nik
vervoeging van
hinniken

hinnik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinniken
    • Ik hinnik. 
  2. gebiedende wijs van hinniken
    • Hinnik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinniken
    • Hinnik je?