hilda
- hil·da
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
hilda
- zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hilde
har hilda
- zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hilde
hilda
- zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van hilde
- hil·da
hilda
- nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van hilde