• hil·da
Naar frequentie zeldzaam

hilda

  1. zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hilde

har hilda

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hilde

hilda

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van hilde


  • hil·da

hilda

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van hilde