Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • heis·tert

Werkwoord

vervoeging van
heisteren

heistert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heisteren
    • Jij heistert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heisteren
    • Hij heistert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van heisteren
    • Heistert! 

Gangbaarheid