Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·werkt

Werkwoord

vervoeging van
handwerken

handwerkt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handwerken
    • Jij handwerkt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handwerken
    • Hij handwerkt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van handwerken
    • Handwerkt!