• hand·haaf
vervoeging van
handhaven

handhaaf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handhaven
    • Ik handhaaf. 
  2. gebiedende wijs van handhaven
    • Handhaaf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handhaven
    • Handhaaf je? 


stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
handhaaf
gehandhaaf
volledig

handhaaf

  1. handhaven