haagden
- haag·den
vervoeging van |
---|
hagen |
haagden
- meervoud verleden tijd van hagen
- Wij haagden.
- Jullie haagden.
- Zij haagden.
- Wij haagden.
- Het woord haagden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
hagen |
haagden