Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gri·meert

Werkwoord

vervoeging van
grimeren

grimeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grimeren
    • Jij grimeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grimeren
    • Hij grimeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van grimeren
    • Grimeert!