goedpraat
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- goed·praat
Werkwoord
vervoeging van |
---|
goedpraten |
goedpraat
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van goedpraten
- ... dat ik goedpraat.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van goedpraten
- ... dat jij goedpraat.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van goedpraten
- ... dat hij goedpraat.