gijzelt
- gij·zelt
vervoeging van |
---|
gijzelen |
gijzelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gijzelen
- Jij gijzelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gijzelen
- Hij gijzelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van gijzelen
- Gijzelt!
- Het woord gijzelt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.