gijzelde
- gij·zel·de
vervoeging van |
---|
gijzelen |
gijzelde
- enkelvoud verleden tijd van gijzelen
- Ik gijzelde.
- Jij gijzelde.
- Hij, zij, het gijzelde.
- Ik gijzelde.
- Het woord gijzelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.