Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gie·gaagt

Werkwoord

vervoeging van
giegagen

giegaagt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van giegagen
    • Jij giegaagt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van giegagen
    • Hij giegaagt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van giegagen
    • Giegaagt!