Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·waar·wordt

Werkwoord

vervoeging van
gewaarworden

gewaarwordt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewaarworden
    • ... dat jij gewaarwordt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewaarworden
    • ... dat hij gewaarwordt.