• ge·lijk·zet·te
vervoeging van
gelijkzetten

gelijkzette

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van gelijkzetten
    • ... dat ik gelijkzette. 
    • ... dat jij gelijkzette. 
    • ... dat hij, zij, het gelijkzette. 
vervoeging van
gelijkzetten

gelijkzette

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van gelijkzetten
    • ... dat men gelijkzette.