• ge·lijk·stelt
vervoeging van
gelijkstellen

gelijkstelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelijkstellen
    • ... dat jij gelijkstelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelijkstellen
    • ... dat hij gelijkstelt.