geeuwde
- geeuw·de
vervoeging van |
---|
geeuwen |
geeuwde
- enkelvoud verleden tijd van geeuwen
- Ik geeuwde.
- Jij geeuwde.
- Hij, zij, het geeuwde.
- Ik geeuwde.
- Het woord geeuwde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
geeuwen |
geeuwde