gaffre
gaffre m
- (spreektaal) cipier
- «Le gaffre me regardait bouche bée.»
- De cipier keek me aan met open mond. [1]
- «Le gaffre me regardait bouche bée.»
- (spreektaal) iemand die op de loer, op de uitkijk staat [1]
gaffre
- (spreektaal) let op! kijk uit!
- «Gaffre! les condés sont arrivés!»
- Kijk uit! de smerissen zijn er! [1]
- «Gaffre! les condés sont arrivés!»