Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fla·neert

Werkwoord

vervoeging van
flaneren

flaneert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flaneren
    • Jij flaneert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flaneren
    • Hij flaneert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van flaneren
    • Flaneert!