• fehl·te

fehlte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fehlen

fehlte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van fehlen

fehlte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van fehlen

fehlte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van fehlen