• fat·soe·neer
vervoeging van
fatsoeneren

fatsoeneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fatsoeneren
    • Ik fatsoeneer. 
  2. gebiedende wijs van fatsoeneren
    • Fatsoeneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fatsoeneren
    • Fatsoeneer je?