• fac·tu·reer
vervoeging van
factureren

factureer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van factureren
    • Ik factureer. 
  2. gebiedende wijs van factureren
    • Factureer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van factureren
    • Factureer je?