extrapoleer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: extrapoleer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ex·tra·po·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
extrapoleren |
extrapoleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van extrapoleren
- Ik extrapoleer.
- gebiedende wijs van extrapoleren
- Extrapoleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van extrapoleren
- Extrapoleer je?