• ex·cu·seer
vervoeging van
excuseren

excuseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van excuseren
    • Ik excuseer. 
  2. gebiedende wijs van excuseren
    • Excuseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van excuseren
    • Excuseer je?