• eter·nal

eternal

  1. eeuwig
    «He spoke of life eternal
    Hij sprak over het eeuwig leven.
  2. gedurig
    «I'm sick of your eternal complaints.»
    Ik ben je eeuwige verwijten zat.
enkelvoud meervoud
eternal eternals

eternal

  1. onsterfelijke, eeuwige
    «There are movies made about eternals who supposedly shaped the history of humankind.»
    Er worden films gemaakt over eeuwigen die de geschiedenis van de mensheid vorm gegeven zouden hebben.