erregte
- er·reg·te
erregte
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van erregen
- derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van erregen
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van erregen
- derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van erregen