• er·reg·te

erregte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van erregen
  2. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van erregen
  3. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van erregen
  4. derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van erregen