• er·barm
vervoeging van
erbarmen

erbarm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich erbarmen
    • Ik erbarm me. 
  2. gebiedende wijs van zich erbarmen
    • Erbarm je! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich erbarmen
    • Erbarm je je?