engordar
- en·gor·dar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
engordar |
engordaba |
engordado |
volledig |
engordar
- onovergankelijk aankomen, verzwaren, dik worden
- overgankelijk vetmesten, dik maken
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
engordar |
engordaba |
engordado |
volledig |
engordar