effende
- ef·fen·de
vervoeging van |
---|
effenen |
effende
- enkelvoud verleden tijd van effenen
- Ik effende.
- Jij effende.
- Hij, zij, het effende.
- Ik effende.
- Het woord effende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
effenen |
effende