• ef·fec·tu·eer
vervoeging van
effectueren

effectueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van effectueren
    • Ik effectueer. 
  2. gebiedende wijs van effectueren
    • Effectueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van effectueren
    • Effectueer je?