duwde uit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- duw·de uit
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitduwen |
duwde uit
- enkelvoud verleden tijd van uitduwen
- Ik duwde uit.
- Jij duwde uit.
- Hij, zij, het duwde uit.
- Ik duwde uit.
vervoeging van |
---|
uitduwen |
duwde uit