Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dub·bel·dip·te

Werkwoord

vervoeging van
dubbeldippen

dubbeldipte

  1. enkelvoud verleden tijd van dubbeldippen
    • Ik dubbeldipte. 
    • Jij dubbeldipte. 
    • Hij, zij, het dubbeldipte. 

Werkwoord

vervoeging van
dubbeldippen

dubbeldipte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van dubbeldippen
    • ... dat ik dubbeldipte. 
    • ... dat jij dubbeldipte. 
    • ... dat hij, zij, het dubbeldipte.