Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dub·bel·dip·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dubbeldippen
dubbeldipte
dubbel gedipt
zwak -t volledig

Werkwoord

dubbeldippen

  1. iets tweemaal in iets dippen
    • Met dubbeldippen wordt na een hap een snack met speeksel voor de tweede keer in dipsaus gedipt. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid