driegde
- drieg·de
vervoeging van |
---|
driegen |
driegde
- enkelvoud verleden tijd van driegen
- Ik driegde.
- Jij driegde.
- Hij, zij, het driegde.
- Ik driegde.
- Het woord driegde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
driegen |
driegde