stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
draguer
draguais
dragué
eerste groep volledig

draguer

  1. uitbaggeren
  2. (spreektaal) sjansen met, versieren
    «J’me suis fait gicler de la boîte parce que j’avais dragué la petite amie du vigile.»
    Ik ben de tent uitgezet omdat ik sjanste met het vriendinnetje van de bewaker. [1]