• IPA: /dr̩ʒɛla/
  • dr·že·la

držela

  1. vrouwelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord držet
  2. onzijdig derde persoon meervoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord držet
  3. vrouwelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord držet
  4. onzijdig meervoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord držet