• door·week
vervoeging van
doorweken

doorweek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorweken
    • Ik doorweek. 
  2. gebiedende wijs van doorweken
    • Doorweek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorweken
    • Doorweek je?