doorvloei
- door·vloei
vervoeging van |
---|
doorvloeien |
doorvloei
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorvloeien
- Ik doorvloei.
- gebiedende wijs van doorvloeien
- Doorvloei!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorvloeien
- Doorvloei je?
vervoeging van |
---|
doorvloeien |
doorvloei
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorvloeien
- ... dat ik doorvloei.