Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·spreekt

Werkwoord

vervoeging van
doorspreken

doorspreekt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorspreken
    • ... dat jij doorspreekt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorspreken
    • ... dat hij doorspreekt.