Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·prik·te

Werkwoord

vervoeging van
doorprikken

doorprikte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van doorprikken
    • ... dat ik doorprikte. 
    • ... dat jij doorprikte. 
    • ... dat hij, zij, het doorprikte. 
vervoeging van
doorprikken

doorprikte

  1. enkelvoud verleden tijd van doorprikken
    • Ik doorprikte. 
    • Jij doorprikte. 
    • Hij, zij, het doorprikte. 
  1. verbogen vorm van doorprikt, voltooid deelwoord van doorprikken

Gangbaarheid