• door·prik
vervoeging van
doorprikken

doorprik

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorprikken
    • ... dat ik doorprik. 
vervoeging van
doorprikken

doorprik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorprikken
    • Ik doorprik. 
  2. gebiedende wijs van doorprikken
    • Doorprik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorprikken
    • Doorprik je?