doorlees
- door·lees
vervoeging van |
---|
doorlezen |
doorlees
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlezen
- Ik doorlees.
- gebiedende wijs van doorlezen
- Doorlees!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlezen
- Doorlees je?
vervoeging van |
---|
doorlezen |
doorlees
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlezen
- ... dat ik doorlees.