Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • door·le·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorlezen
las door
doorgelezen
klasse 5 volledig

Werkwoord

dóórlezen [1]

  1. inergatief voortgaan met lezen.
    • Ondanks alle herrie las zij onverstoorbaar door. 
  2. overgankelijk in zijn geheel lezen.
    • We hebben het reglement nog eens goed doorgelezen. 
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorlezen
doorlas
doorlezen
klasse 5 volledig

Werkwoord

doorlézen [2]

  1. overgankelijk een tijdsbestek geheel met lezen doorbrengen.
    • Hij doorlas het hele weekeinde. 

Bijvoeglijk naamwoord

vervoeging van: doorlezen…
geen verbogen vorm

doorlezen

  1. voltooid deelwoord van doorlezen, (veel literatuur gelezen hebbend), belezen
    • Hij is een doorlézen man. 
Afgeleide begrippen
Woordherkomst en -opbouw
  • vervoeging van doorlezen: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)

Werkwoord

vervoeging van: doorlezen…
geen verbogen vorm

doorlezen

  1. voltooid deelwoord van doorlezen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen