• door·brach·ten
vervoeging van
doorbrengen

doorbrachten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doorbrengen
    • ...dat wij doorbrachten. 
    • ...dat jullie doorbrachten. 
    • ...dat zij doorbrachten. 
    • Het hotel waar zij hun vakantie doorbrachten is failliet gegaan.