doorbrachten
- door·brach·ten
vervoeging van |
---|
doorbrengen |
doorbrachten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doorbrengen
- ...dat wij doorbrachten.
- ...dat jullie doorbrachten.
- ...dat zij doorbrachten.
- Het hotel waar zij hun vakantie doorbrachten is failliet gegaan.
- ...dat wij doorbrachten.
- Het woord doorbrachten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.