Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dom·mel·de

Werkwoord

vervoeging van
dommelen

dommelde

  1. enkelvoud verleden tijd van dommelen
    • Ik dommelde. 
    • Jij dommelde. 
    • Hij, zij, het dommelde. 
     Op die bewuste dag oefende mijn vrouw voor een modeshow en dommelde ik wat op een ligbed aan de rand van het zwembad.[1]

Verwijzingen