dommelde
- dom·mel·de
vervoeging van |
---|
dommelen |
dommelde
- enkelvoud verleden tijd van dommelen
- Ik dommelde.
- Jij dommelde.
- Hij, zij, het dommelde.
- Ik dommelde.
- ▸ Op die bewuste dag oefende mijn vrouw voor een modeshow en dommelde ik wat op een ligbed aan de rand van het zwembad.[1]
- Het woord dommelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.