Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·po·neer

Werkwoord

vervoeging van
disponeren

disponeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van disponeren
    • Ik disponeer. 
  2. gebiedende wijs van disponeren
    • Disponeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van disponeren
    • Disponeer je?