disponeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dis·po·neer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
disponeren |
disponeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van disponeren
- Ik disponeer.
- gebiedende wijs van disponeren
- Disponeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van disponeren
- Disponeer je?