Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·patcht

Werkwoord

vervoeging van
dispatchen

dispatcht

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dispatchen
    • Jij dispatcht. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dispatchen
    • Hij dispatcht. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van dispatchen
    • Dispatcht! 

Gangbaarheid