• dicht·zit
vervoeging van
dichtzitten

dichtzit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtzitten
    • ... dat ik dichtzit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtzitten
    • ... dat jij dichtzit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtzitten
    • ... dat hij dichtzit.