• dicht·zet
vervoeging van
dichtzetten

dichtzet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtzetten
    • ... dat ik dichtzet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtzetten
    • ... dat jij dichtzet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtzetten
    • ... dat hij dichtzet.