• di·ag·nos·ti·ceert
vervoeging van
diagnosticeren

diagnosticeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diagnosticeren
    • Jij diagnosticeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diagnosticeren
    • Hij diagnosticeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van diagnosticeren
    • Diagnosticeert!