Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ˈðænom/ (Etsbergs)
enkelvoud meervoud
bepaald geheel - -
gemut. - -
onbepaald geheel denóm -
gemut. - -

Voorzetsel

denóm (zonder naamval)

  1. (gebruikt in combinatie met ) om
    «Ich gaef dit aan g'm kiendje denóm 'm blie tö make.»
    Ik geef dit aan het kindje om hem blij te maken.
Opmerkingen
  • Wordt alleen gebruikt om klinkerbotsing te voorkomen.