defacete
- de·face·te
vervoeging van |
---|
defacen |
defacete
- enkelvoud verleden tijd van defacen
- Ik defacete.
- Jij defacete.
- Hij, zij, het defacete.
- Ik defacete.
- Het woord defacete staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
defacen |
defacete